De rasstandaard

INLEIDING: FCI standaard No.147 f. ROTTWEILER.

Land van herkomst: Duitsland.
Behorend bij de groep van: Geleide-verdediging-gebruiks-honden.
Klassifikatie FCI: Groep II (Schnauzer en Pinscher, Molossers Zwitserse Sennenhonden), Sektie 2.1 Molosser, dogachtigehonden.


Korte samenvatting van de geschiedenis

De Rottweiler rekent men tot de oudste hondenrassen. Zijn oorsprong gaat tot in de tijd van de Romeinen terug. Daar werd hij als herders en veedrijvershond gebruikt. De honden trokken met de Romeinse legioenen over de Alpen, beschermden de mensen en dreven hun vee. In de omgeving van Rottweil kwamen deze honden samen met inheemse honden en vond vermenging plaats. De belangrijkste taak van de Rottweiler werd nu het bewaken en het drijven van het grote vee en de verdediging van zijn baas en diens eigendommen. Van deze Duitse Rijksstad Rottweil kreeg hij zijn naam: Rottweiler slagershond. De veehandelaren (slagers) fokten deze honden alleen op prestatie en bruikbaarheid voor het werk. Zo ontstond in de loop van de tijd een uitstekende herders- en veedrijvershond, die ook als trekhond gebruikt werd. Toen men in het begin van de twintigste eeuw hondenrassen zocht voor de politiedienst, werd ook de Rottweiler daarvoor getest. Al snel bleek dat de hond voor de opgaven in politiedienst gesteld, bijzonder geschikt was. In het jaar 1910 werd hij dan ook officieel als politiehond erkend. De Rottweilerfok streeft naar een zeer krachtige hond zwart met roodbruine duidelijk begrensde aftekeningen, die ondanks een stoere verschijningsvorm toch adel bezit en die bijzonder geschikt is als geleide-verdedigings- en gebruikshond.

1. ALGEMEEN VERSCHIJNINGSBEELD VAN DE HOND

De Rottweiler is een middelgrote tot grote, stevige hond, noch plomp noch licht van bouw, niet hoogbenig of iel. Zijn in de juiste verhouding staande gedrongen krachtige verschijning verraadt grote kracht, wendbaarheid en uithoudingsvermogen.

2. BELANGRIJKE MAATVERHOUDINGEN (PROPORTIES)

De maat der romp lengte, gemeten van borstbeen tot en met zitbeen knobbel, mag die van de schofthoogte met ten hoogste 15% overschrijden.

3. GEDRAG EN KARAKTER

In wezen vriendelijk en vredelievend en kindvriendelijk, is hij aanhankelijk, gehoorzaam en werkwillig. Zijn verschijning verraadt oerkracht, zijn gedrag is zelfverzekerd, evenwichtig en onverschrokken. Hij reageert met hoge opmerkzaamheid op zijn omgeving.

4. HOOFD

4.1 SCHEDEL

  • Middellang, de schedel breed tussen de oren, het voorhoofd, van opzij gezien matig gewelfd.
  • Achterhoofd knobbel: Goed ontwikkeld zonder sterk uit te komen.
  • Stop: schedelaanzet duidelijk zichtbaar.

4.2 AANGEZICHTSSCHEDEL

5. HALS

6. ROMP

7. LEDEMATEN

7.1 VOORHAND

Algemeen: de voorbenen zijn van voren gezien recht en niet nauw geplaatst.

De onderarmen staan van opzij bezien recht. De hoek tussen schouderblad en een horizontale lijn is circa 45 graden.

  • Schouders: goed geplaatst.
  • Bovenarm: goed tegen het lichaam liggend.
  • Onderarm: krachtig ontwikkeld en gespierd.
  • Middenvoorvoet: licht verend, krachtig, niet steil.
  • Voeten: rond, goed gesloten en gewelfd, voetzolen hard, nagels kort, zwart en sterk.

7.2 ACHTERHAND

Algemeen: van achter bezien zijn de achterbenen recht en niet nauw geplaatst. In natuurlijke stand vormen dijbeen en heupbeen, dijbeen en onderbeen en onderbeen en middenvoet een stompe hoek.

  • Dijbeen: matig lang, breed en sterk gespierd.
  • Onderbenen: lang, krachtig en breed gespierd en gaan over in krachtige, pezige spronggewrichten, die goed gehoekt zijn en niet steil.
  • Voeten: iets langer dan de voorvoeten, eveneens goed aangesloten, gewelfd met sterke tenen, zonder wolfsklauwen.

8. GANGWERK

De Rottweiler is een draver. De rug blijft vast en relatief rustig. de uitvoering van de beweging is harmonisch, zeker, krachtig en soepel, met ruime drafpassen.

9. HUID

10. BEHARING

10.1 HOEDANIGHEID VAN DE VACHT

10.2 KLEUR:

11. GROOTTE EN GEWICHT

  • Schofthoogte reuen : 61 tot 68 cm, 61-62=klein, 63-64=middelgroot, 65-66=groot-juiste grote, 67-68=zeer groot.
  • Teven: 56 tot 63 cm, 56-57=klein, 58-59=middelgroot, 60-61 groot-juiste grootte, 62-63=zeer groot,
  • Gewicht reuen : ca. 50 kg, teven ; ca 42 kg.

12. FOUTEN

Alle afwijkingen van de hiervoor genoemde punten moeten als fouten aangezien worden, de beoordeling moet in verhouding met de graad van de afwijking staan.

  • Totaalbeeld: Lichte, iele, hoogbenige verschijning, zwakke botten en spieren.
  • Kop: jachthondenhoofd, een smal, licht, te kort, lang, plomp hoofd, vlakke schedelpartij (missende of te geringe stop).
  • Snuit: lange spitse voorsnuit, rams- of gespleten neus, ingedeukte of afhellende neusrug, lichte of gevlekte neusspiegel.
  • Lippen: open, roze of gevlekte lippen, open mondhoeken.
  • Kaken: smalle onderkaak.
  • Bakken: sterk geprononceerde bakken (wangen).
  • Gebit: tanggebit.
  • Oren: te laag aangezette, zware, lange, slappe, naar achteren gevouwen, alsmede afstaande en onregelmatig gedragen oren.
  • Ogen: lichte, open, diepliggende, te bolle alsmede ronde ogen.
  • Hals: te lange, dunne, zwak bespiede hals, wammen of te losse keelhuid.
  • Lichaam: te lang, te kort, te smal.
  • Borst: vlakgeribde borstkas, tonvormige borst, ingesnoerde borst.
  • Rug: te lang, zwakke of doorgezakte rug, karperrug.
  • Kruis; hellend kruis, te kort, te recht of te lang.
  • Staart: te hoog of te laag aangezette staart.
  • Voorhand: nauw of geen rechte voorbenen, steile schouder, missende of knijpende elleboogaansluiting, te lange, te korte of steile bovenarm, zwakke of steile midden voorvoet, spreid voeten, platte of te sterk gewelfde tenen, onontwikkelde tenen, lichte nagels.
  • Achterhand: niet voldoende ontwikkelde dijen, nauwe hakken, koehakkig of O-benig, te weinig of te sterk gehoekte gewrichten, wolfsklauw.
  • Huid: te veel gerimpeld.
  • Beharing: zacht, te kort of te lang haar, krullend haar, fouten in de onderwol.
  • Kleur: miskleuren, niet zuiver begrensde of te uitgebreide aftekening.

13. DISKWALIFICERENDE FOUTEN

Algemeen: duidelijke omkering van het geslachtstype (teven-type bij reuen en omgekeerd).

  • Gedrag: angstige, schuwe, laffe, schotschuwe, boos- aardige, overdreven wantrouwige, nerveuze dieren.
  • Ogen: entropion, ektropion, gele ogen, verschillend gekleurde ogen.
  • Staart:Knikstaart, gekrulde, sterk zijwaarts naar ten opzichte van de ruglijn gedragen staart.
  • Gebit: bovenvoorbijters, ondervoorbijters, honden met missende premolaren of molaren.
  • Teelballen: monorchide of cryptorchide reuen. Beide teelballen moeten goed ontwikkeld, duidelijk zichtbaar in de balzak aanwezig zijn.
  • Beharing: uitgesproken langharige of krulharige dieren. Haarkleur die niet de voor de Rottweiler typisch zwart met bruine tekening hebben, witte vlekken.

Zwart met goed begrensde aftekeningen (brand) van een warme, roodbruine kleur aan wangen, snuit, onderzijde hals, borst en benen, alsmede boven de ogen en onder de staartwortel. Bestaat uit dekhaar en onderwol. Dekhaar = Stokhaar, middellang, hard, dicht en goed aanliggend. De onderwol mag niet door het dekhaar heenkomen. Aan de achterbenen is de beharing iets langer. Hoofdhuid: ligt overal strak en mag bij hoge oplettendheid lichte rimpels vormen.

  • Rug: recht, krachtig, vast.
  • Lendenpartij kort, krachtig en diep.
  • Kruis: breed, middellang en verloopt met een flauwe ronding, noch recht, noch sterk hellend.
  • Borst: ruim, breed en diep (ca 50% van de schouderhoogte) met goed ontwikkelde voorborst en goed gewelfde ribben.
  • Buik: bij de flanken niet opgetrokken.
  • Staart: normale staart, gedragen in het verlengde van de bovenbelijning, in rust iets lager hangend.
  • Krachtig, matig lang, goed gespierd met een licht gewelfde neklijn, droog, zonder wammen of losse keelhuid.
  • Neus: neusrug recht, met brede aanzet en naar voren toe slechts weinig smaller, neusspiegel goed gevormd, eerder breed dan rond, met in verhouding grote neusgaten, altijd zwart van kleur.
  • Snuit: de voorsnuit moet in verhouding tot de schedel noch te lang noch te kort zijn.
  • Lippen: zwart, strak aanliggend, mondhoeken gesloten tandvlees zo donker mogelijk.
  • Kaken: krachtige, brede boven- en onderkaak.
  • Wangen: jukbeenderen duidelijk zichtbaar.
  • Gebit: sterk, en volledig (42 tanden en kiezen), de snijtanden van de bovenkaak sluiten scharend over die van de onderkaak.
  • Ogen: middelgroot, amandelvormig, donkerbruin van kleur, oogleden goed aansluitend.
  • Oren: middelgroot, hangend, driehoekig, ver uit elkaar staand, hoog aangezet. De schedel lijkt door de naar voren hangende, goed aanliggende oren breder. 

Rasstandaard